Technische vraag sneeuw.

Bericht van: René (Oss) , 12-12-2010 10:13 

Vraag stond wat lager, maar wordt wellicht dan niet meer gezien 😕 Onderstaande is wel eens langs gekomen hier.

1.2 Randvoorwaarden voor sneeuw
De ontstaan en het zichtbaar neerkomen van de sneeuwvlok is afhankelijk van een aantal factoren die ik in het onderstaande zal toelichten.

1.2.1 Temperatuur
Allereerste moet de temperatuur op 1,5 meter onder de 7°C zijn, om het algehele smelten van enige vaste neerslag te voorkomen.
Sneeuw wordt op grotere hoogte gevormd. Om op deze hoogte sneeuw te vormen moet de temperatuur op deze hoogte onder de -2˚C liggen. Deze temperatuur garandeert een stabiele aanvoer van nieuwe ijskristallen.
Vervolgens is het belangrijk dat de potentiële natte-bol temperatuur op 850hPa onder de 3°C ligt. De non-potentiële natte-bol (de gemeten natte-bol temperatuur dus) op 1,5m moet ook onder die waarde liggen, zodat tot een zekere mate voor de hele laag gegarandeerd kan worden dat de ijskristallen hun vorm behouden.
Vervolgens om, met name bij 1,5m temp's (ver) boven de nul, de sneeuw de grootste kans te geven om de grond te bereiken zonder door een event. warme laag te vallen die zich mogelijk zou kunnen hebben gevormd, zal de basis van de wolken vrij laag moeten zitten. Het liefst onder de 1000 voet (~300m).

1.2.2 Luchtvochtigheid
De lucht vrij droog zijn, een relatieve vochtigheid onder de 90% en in sommige gevallen zelfs onder de 85% is het beste.
1.2.3 Luchtdichtheid
Hoe dichter tegen het aardoppervlak, hoe groter de massa lucht is die op ons druk uitoefent, hoe hoger de luchtdruk. Aan de grond is de luchtdruk gemiddeld 1013 hPa. Hoe verder we ons van het aardoppervlak verwijderen hoe lager de luchtdruk.
De verticale opbouw van onze atmosfeer is van belang voor het weer op korte en langere termijn. De verticale opbouw van de atmosfeer wordt in kaart gebracht op verschillende drukvlakken (850 hPa, 750 hPa, 500 hPa...).
Zo bevindt zich het 850 hPa ongeveer op 1500 m, weliswaar "ongeveer" omdat dit drukvlak in een lagedrukgebied bvb lager ligt dan in een hogedrukgebied. De 500 hPa bevindt zich bijvoorbeeld ongeveer op 5000 meter.
Waarom men met die drukvlakken gaat werken is volgens mij te verklaren in oa de wetmatigheden waarbij de luchtdruk uitgeoefend op een pakketje lucht invloed heeft op de eigenschappen hiervan zoals temperatuur en visa versa. (zie ook adiabatische processen). In principe zal met het dalen van de luchtdruk de temperatuur afnemen door adiabatische expansie (uitzetting). Dit principe vinden we terug in de opbouw van de troposfeer. De laagste luchtdruk vinden we in de hoogste lagen alwaar zich ook koudste temperaturen bevinden. (de stijging van de temperatuur in de stratosfeer valt te verklaren door de invloed van de zon op de aldaar aanwezige ozon). De meest bruikbare opbouw verkrijgt men aldus door vergelijkingen te doen tussen verschillende drukvlakken gezien er een relatie bestaat tussen luchtdruk, volume en temperatuur. De "dam" is een éénheid die slaat op de "dikte" van een luchtlaag. Dam wordt weergegeven in decameter.

De 1000/500-diktwaarden bvb geven de dikte van een pakketje lucht heeft tussen het 1000 en 500 hPa -vlak. De luchtlaag zal dikker zijn bij hogere temperaturen en dunner bij lagere temperaturen. 520 dam bvb staat voor 5200m. Hoge diktewaarden kunnen duiden op de aanwezigheid van een hogedrukgebied, lage diktewaarden op een lagedrukgebied. De diktwaarden kunnen ook gebruikt worden om de kans op sneeuw te voorspellen. Zo stelt men dat de kans op sneeuw groot is bij 1000/500-diktewaarden gelijk- of kleiner dan 528 dam voor Vlaanderen of Nederland.

Voor sneeuw is het belangrijk dat de lucht vrij compact is. Hierdoor is de kans op het samenklonteren van ijskristallen groter. Als de dikte 1000-500hPa onder de 530 decameter komt, is over het algemeen de lucht compact genoeg om voor ons zichtbare vaste neerslag (sneeuw dus) te produceren.

1.2.4 Luchtstroming
Stroming is niet gunstig voor sneeuw omdat de ijskristallen tijd en energie nodig hebben om samen te komen en de sneeuwvlok te vormen. Bij teveel stroming kunnen de ijskristallen niet goed samenkomen, en zal er dus meer z.g. 'sleet' (natte sneeuw, of sneeuw vermengt met regen) vallen. Laatste item, meer voor buienvorming dan voor sneeuw maar ik noem hem toch omdat het ook enig belang heeft voor de vorming en samenkomen van ijskristallen, is de verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity).

1.2.5 Het compacte lijstje:
o Grondtemperatuur lager dan 7˚C
o Relatieve luchtvochtigheid (Rv) kleiner dan 90%
o LCL (Lifting Condensation Level), vaak de basis van wolken, < 1000ft
o Hoogte 500hPa onder de 530dam, dit betekent een vrij compacte lucht met grotere kans op vorming van vaste neerslag
o temp 850hPa < -2°C
o pot. natte-bol temp op 850hPa < 3°C (belangrijk punt, geeft aan hoe ver de temp. kan dalen in een bui)
o niet al te veel stroming, zowel onder in de lucht (~900hPa) als op middelbare hoogte (500hPa).
o verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity), dit eigenlijk meer voor buienvorming dan voor sneeuw in het bijzonder
o natte-bol temperatuur op 1,5m onder de 2,5 á 3°C, direct gerelateerd aan de natte-bol temperatuur op 805 hPa

groet,

Rene

Technische vraag sneeuw.   ( 1018)
René (Oss) -- 12-12-2010 10:13
Je kan toch gewoon antwoorden op het andere draadje   ( 300)
Roelf-Jan (Lemmer) -- 12-12-2010 10:35
Vraag @beheer, kan dit bericht verplaatst worden?   ( 244)
René (Oss) -- 12-12-2010 10:43
Je hebt gelijk   ( 161)
Roelf-Jan (Lemmer) -- 12-12-2010 11:34
Re : Je hebt gelijk   ( 146)
Saskia (Diepenveen) ( 5m) -- 12-12-2010 12:26