Het was een lange zoektocht. Maar na enig speurwerk trof uw verslaggever een sombere W. aan in een onduidelijke havenkroeg in Porto, Portugal. Na enig aandringen wilde W. wel uitleggen wat de redenen waren voor zijn overhaaste vertrek uit de lage landen.
'Ik werd stelselmatig niet gewaardeerd', fulmineert W vanachter een wolkenbiertje. 'En maar mopperen. Te veel dit, te weinig dat, noem maar op. Nóóit was het goed. Ik was met te veel of met te weinig, te dik of te dun, te vroeg of te laat. Op enig moment denk je dan: ik geloof het verder wel. Zak er maar in. En toen heb ik m'n tandenborstel gepakt'.
'De Portugezen hier zijn veel relaxter en veel blijer met mij en mijn kornuiten. Hier snappen ze, dat zonder ons noeste werk, alles tot stilstand komt. Ik hoor dat de Benelux verdroogt. Scheuren de dijken? Verdort het land? Mooi!' W. neemt nog gramstorig een grote slok en regent zachtjes uit het onderlijf. 'Ik moet even weg', excuseert hij zich en hij zweeft naar het toilet. Na enige tijd keert hij terug met een vastberaden blik en een droge onderkant.
'We gaan het als volgt doen', stelt W. 'Dat hebben we ook zo afgesproken. We gaan ervoor zorgen dat jullie me sméken om terug te komen. Mijn ontbreken zal nationaal nieuws worden. En dan, als bijna geen plant in de Benelux meer leeft, de rivieren bijna droog zijn en de uitgeteerde kadavers op de eens grazige vlaktes van het Stoffen Hart liggen te verdrogen, dan komen wij terug in groten getale. Wij zullen in twee weken alles terugbetalen. Alles? Alles! En meer, veel meer. Het zal zo veel en hard regenen dat Haarlem en Hellevoetsluis sméken om dit te laten stoppen. En dan, jaaaa, dan gaan we door.'
'Waarom we dit doen? Noem het genoegdoening. We worden stelselmatig ondergewaardeerd en de mens weet pas wat hij mist als hij het mist. Dus we laten jullie schroeien. In de tussentijd zit ik hier, mét al mijn vrienden, te tanken dat het een aard heeft (W. zit inmiddels aan zijn 7e wolkenbier, MG). Dus zoeken jullie het maar uit: ik ben tanken hier.'
Als we de kroeg verlaten zien we W. van zijn barkruik afglijden, onderwijl liederlijke taal uitslaand. We laten hem maar.