boven de Oostzee ten zuiden van Zweden. Ik heb chatgpt een kaartje laten maken die de lijn van de zon op dat moment volgt en die lijn komt inderdaad boven de Oostzee uit. Dat betekend dus een afstand van zo'n 700 km!
Dit is ook leuk: (bron: Marcel Minnaert, De natuurkunde van 't vrije veld. Deel 1)
191. Schemeringsstralen.
Als de dagbruid zich baadt, en voor 't schuchter gelaat
Een waaier van vlammen ontplook.
Perk, Iris.
De roosvingerige dageraad.
Homeros.
De schemeringsverschijnselen krijgen een zeer bijzondere schoonheid, als er achter
de westelijke horizon enkele wolken verborgen zitten, wier schaduwstrepen zich
dan als een reuzenwaaier over de avondhemel uitstrekken. Zij stralen uit van het
denkbeeldige punt onder de horizon waar zich de zon bevindt, geheel op de wijze
van het ‘watertrekken’1); maar ditmaal is de hemel zeer helder, en nu zien wij hoe
de donkere bundels zich vooral aftekenen op de plaats van het purperlicht,
waartegenover zij door hun blauwgroene kleur bijzonder goed uitkomen,
te meer, omdat het oog hier nog een subjektief kleurkontrast aan toevoegt. De
schemeringsstralen tonen ons hoe de hemel er zou uitzien als de purperen
verstrooiing ontbrak; nu bemerken we pas hoe ver zich het purperlicht eigenlijk
uitstrekt! Meer dan eens kan men de schemeringsstralen niet alleen aan de zijde
der ondergaande zon waarnemen, maar ook daartegenover aan de oostelijke hemel,
en wel op de purperen achtergrond van de tegenschemering, waar zij in het
tegenpunt van de zon bijeenkomen.
Fig. 150. Schatting van de afstand der wolken, die schemeringsstralen veroorzaken.
Als men schemeringsstralen ziet, verzuime men dus nooit, even naar de Oosthemel
te kijken. Een nauwkeurige waarneming leert, dat de schemeringsstralen aan Oost-
en Westhemel precies twee aan twee met elkaar overeenkomen: het zijn blijkbaar
dezelfde stralen, die eigenlijk over het gehele uitspansel dóórlopen, maar die nabij
de uiteinden het best te zien zijn. Soms is het werkelijk mogelijk, de strepen over
heel hun weg te volgen, als grote bogen die aan hun uiteinden convergeren. We
kennen die lijnen wel, en weten dat het evenwijdige lijnen zijn, die slechts door
gezichtsbedrog gewelfd schijnen (§ 108).
Alleen daar waar verstrooiende deeltjes in de lucht zweven worden de
schemeringsstralen zichtbaar. Bij het ‘watertrekken’ van de zon tekenden zij zich
af in de lichte nevel; bij het purperlicht, in de veel ijlere stofjes die dit
schemeringsverschijnsel veroorzaken. In schemeringen zonder purperlicht ontbreken
ook de schemeringsstralen, en zij vertonen zich nooit tegen de groenige delen van
het uitspansel. Daarentegen kunnen ze nog lang zichtbaar blijven nadat het
purperlicht reeds met de horizontale strepen versmolten is: wel een bewijs dat
eerstgenoemd lichtverschijnsel er nog altijd is, en nog een merkbare bijdrage tot
het licht van de Westerhemel levert.
Dat de schemeringsstralen beter zichtbaar zijn in de buurt van hun
convergentiepunten dan loodrecht daarop, is eigenlijk hetzelfde feit alsdat de
schemeringsverschijnselen sterker zijn in het Oosten en in het Westen dan daar
tussenin. En dit volgt zelf weer uit de verstrooiingswet (vgl. § 183).
We kunnen nog een schatting maken van de afstand waarop de schaduwwerpende
wolk van ons verwijderd is.1) Als die wolk op de aarde rustte, zou de
schemeringsstraal ontstaan op het ogenblik dat de zonnestralen daar aan het
aardoppervlak raken. Wanneer de schemeringsstraal dus zichtbaar is op het ogenblik
dat de zon een hoek α onder de horizon staat, weten we dat de afstand van de wolk
tot ons oog αR bedraagt (R =straal der Aarde). Bevond de wolk zich echter in W op
een hoogte h, dan ziet men uit fig. 150 dat haar afstand tot de waarnemer O alle
waarden hebben kan tussen R(α-&beta
en R(α + &beta
, naarmate de zon in richtingen
tussen Z1 of Z2
staat, waarbij
of bij benadering
.
Stel dus dat wij een schemeringsstraal waarnemen een half uur na zonsondergang,
dus bij een zonnestand onder de horizon α = 4
o
. De soort wolken die dit verschijnsel
veroorzaken komt stellig niet hoger dan 5 km voor, dus is β op zijn hoogst
= 1/25 rad of 2
o
,3. Bijgevolg komen α - β en α + β overeen met 1,7o
= 0,03 en 6
o
,3
= 0,11; de afstand der wolk ligt dus tussen 190 en 700 km. Zo kan men begrijpen
dat dergelijke schemeringsstralen soms verschijnen, wanneer de lucht voor ons
geheel onbewolkt is.