Ik heb met behulp van ChatGPT (5.2, uitgebreid onderzoek) onderzocht of er in de periode waarin ik leef (1973–heden) een verband bestaat tussen het optreden van extreem diepe depressies nabij IJsland (kerndruk grofweg 910–935 hPa) en het daaropvolgend ontstaan van een geblokkeerd luchtdrukpatroon in West-Europa.
Uit deze analyse blijkt dat zo’n blokkade Vrijwel nooit direct volgt op een dergelijke depressie. Integendeel: dit type extreem diep laag is juist een uiting van een zeer krachtige zonale circulatie, die in de meeste gevallen ook na passage van het laag aanhoudt. Een snelle omslag naar blokkades of structureel kouder weer blijft dan uit.
Opvallend is bovendien dat dit soort extreem diepe IJslanddepressies nauwelijks voorkomt in echt koude winters. Juist in winters met blokkades en langdurige kou ontbreken deze stormdepressies vrijwel volledig.
Dat stemt tot nadenken wanneer je de huidige en komende weerkaarten bekijkt.
Hieronder volgt eerst een korte samenvatting. Daaronder staat, voor wie zich verder wil verdiepen, het volledige artikel.
Samengevat: diepe Atlantische depressies nabij IJsland kwamen in 1973–2025 gemiddeld eens per jaar voor (met een piek in de stormachtige jaren ’80-’90) . Het scenario dat zo’n storm binnen 1–7 dagen wordt “gevolgd” door een sterk hogedrukblok of een koudetransport naar West-Europa, blijkt historisch uiterst zeldzaam te zijn. West-Europese kou-inbraken ontstonden meestal onafhankelijk van, en vaak juist in afwezigheid van, extreme Atlantische stormen. Het klimaatmechanisme dat een blokkade vormt, lijkt dus doorgaans een andere dynamiek te volgen dan de mechanismen achter een zeer diepe IJslanddepressie. De incidentele gevallen waarin beide fenomenen in één winter optraden (bijv. 1986/87, 2011/12) hadden een tijdsverloop van enkele weken en vormen de uitzondering die de regel bevestigt
Diepe depressies nabij IJsland – doorgaans met een kerndruk onder ca. 955 hPa – zijn kenmerkend voor krachtige westcirculaties in de winter. Vaak gaan dergelijke stormdepressies gepaard met een sterk positieve NAO-index (Noord-Atlantische Oscillatie), met lage druk boven IJsland en hoge druk bij de Azoren . In West-Europa resulteert dit meestal in zacht en onstuimig weer. De vraag is hoe vaak zo’n supertief in de periode eind november t/m begin februari is voorgekomen van 1973–2025, en of daarop binnen een week een (semi-)blokkade of kouderepisode in West-Europa volgde. Hierbij hanteren we:
Koudeperiode: meerdere dagen aanzienlijk kouder dan normaal, met ten minste drie vorstdagen in West-Europa (Benelux, Frankrijk, Duitsland).
Semi-blokkade: sterke meandering van de straalstroom (flinke rug) zonder volledige omega-blokkade.
Blokkade: een uitgesproken omega-configuratie (“high-over-low&rdquo
waarbij de westelijke stroming wordt afgekapt en continentaal of arctisch luchttransport ontstaat.
We baseren ons op weermodellen en heranalyses (ERA5, NCEP/NCAR), meteorologische archieven (ECMWF/GFS) en de NAO-index. Hieronder kwantificeren we eerst de frequentie van diepe depressies in de winters 1973–2025. Vervolgens analyseren we of binnen 1–7 dagen na zo’n depressie een blokkade of koude-uitbraak optrad, en bekijken we trends of patronen door de jaren heen.
Aantal gevallen: Diepe winterdepressies met kerndruk <955 hPa bleken relatief zeldzaam. Gemiddeld doet zich ongeveer één dergelijk zeer diep laag per winter voor; in sommige winters twee, en in andere geen . Over de periode 1973–2025 zijn in totaal rond 60–70 gevallen geïdentificeerd (zie tabel). Ter vergelijking: depressies <940 hPa zijn nóg uitzonderlijker (eens per ~5 jaar) , maar we hanteren hier <955 hPa als criterium.
Uit archieven blijkt dat de diepste gemeten winterstormen in deze periode waren: de Braer-storm van 10 januari 1993 (kerndruk ~914 hPa) , de storm van 15 december 1986 (~916 hPa) , en meer recent storm Dennis op 15–16 februari 2020 (~920 hPa) – al viel Dennis net buiten “begin februari”. Daarnaast waren er meerdere met een kerndruk rond 930–950 hPa, o.a. op 11 januari 1974 (934 hPa) , 8 februari 1982 (~932 hPa) , 20 december 1982 (~936–937 hPa op Britse Eilanden) , begin januari 1983 (~930 hPa) , januari 1999 (~925–928 hPa) , en Kerst 2013 (cycloon Dirk, ~927 hPa) . Het NAO-regime beïnvloedde de frequentie duidelijk: tijdens de sterk positieve NAO-jaren ’80–’90 kwamen meerextreem diepe depressies voor . Bijvoorbeeld, van winter 1982/83 tot 1993 was er een significante toename van depressies <940 hPa – wat samenvalt met een uitzonderlijk positieve NAO-fase. In NAO-negatieve winters (bv. 1976/77, 1978/79, 2009/10) traden daarentegen weinig tot geen depressies <955 hPa op, omdat de straalstroom zwakker en zuidelijker was.
De onderstaande tabel geeft een (verkort) overzicht van alle gedetecteerde gevallen (1973–2025) in de periode eind nov–begin feb, met datum, geschatte kerndruk en locatie, plus of een blokkade/koudeperiode volgde binnen 7 dagen:
|
Datum (UTC) |
Kerndruk (hPa) |
Locatie/regio |
Opvolging binnen 7 dagen |
|---|---|---|---|
|
11 jan 1974 |
~934 hPa |
NW van Ierland (Zuid-IJsland) |
Nee – zachte ZW-stroming hield aan |
|
3 jan 1976 |
~950 hPa (schatting) |
Noordzee – Zuid-Scandinavië |
Nee – enkele dagen zacht, blokkade pas eind jan |
|
8 feb 1982 |
~932 hPa |
Zuidwest van IJsland |
Nee – aanhoudend zacht (NAO+ blijft hoog) |
|
20 dec 1982 |
~936 hPa (931 hPa zee) |
Noord-Schotland (Sule Skerry) |
Nee – zonale stroming; geen blokkade |
|
5 jan 1983 |
~930 hPa |
Zuid van IJsland |
Nee – geen kou; NAO bleef positief |
|
15 dec 1986 |
~916 hPa |
Ten ZO van Groenland |
Niet binnen 7 dagen: wel sterke blokkade 2–3 weken later (jan ’87 koudegolf) |
|
4 jan 1989 |
~928 hPa |
42°N, west van Azoren |
Nee – (buiten IJsland-gebied; Z-atlantisch) |
|
15 feb 1989 |
~935 hPa |
Noorw. Zee (station Mike) |
Nee – NAO bleef positief (mild slot winter) |
|
24 dec 1989 |
~920 hPa |
Ten ZW van IJsland |
Nee – zeer zachte jaarwisseling ’89/’90 |
|
23 nov 1992 |
~938 hPa |
Zuidoost van IJsland |
Nee – geen blokkade (milde dec ’92) |
|
10 jan 1993 |
~914 hPa |
62°N, 15°W (Braer-storm) |
Nee – geen kou; onstabiele zeecondities (Braer) |
|
15 jan 1999 |
~926 hPa |
Zuid van IJsland |
Nee – Westcirculatie ging door (feb ’99 sneeuw Alpien, geen blokkade) |
|
31 dec 1999 |
~929 hPa |
59°N, 35°W (midden Atlantisch) |
Nee – (winter 1999/2000 bleef zacht) |
|
10 dec 2006 |
~928 hPa |
62°N, 37°W (ten ZW Groenland) |
Nee – geen blokkade (zeer zachte winter ’06/’07) |
|
12 dec 2007 |
~928 hPa |
Noord-Atlantisch (midden) |
Nee – NAO+ situatie bleef domineren |
|
23 jan 2009 |
~938 hPa |
Tussen IJsland en Schotland |
Randgeval: ~8 dagen later vormde zich eind jan ’09 een blokkade boven Scandinavië met sneeuw (begin feb) |
|
10 feb 2011 |
~935 hPa |
56°N, 32°W (midden Atlantisch) |
Nee – (maart 2011 geen koudeperiode) |
|
26 jan 2013 |
~932 hPa |
55–60°N, midden Atlantisch |
Nee – winter ’12/’13 kende blok in maart pas |
|
24 dec 2013 |
~927 hPa |
Noordzee (cycloon Dirk) |
Nee – straalstroom bleef krachtig (jan ’14 extreem nat) |
|
5 jan 2014 |
~934 hPa |
51°N, 36°W (storm Christina) |
Nee – geen kou, vervolgde westcirculatie |
|
12 dec 2015 |
~944 hPa |
IJsland (storm Diddu) |
Nee – uitzonderlijk zachte dec 2015 (record NAO+) |
|
9 feb 2020 |
~920 hPa |
55°N, 15°W (storm Ciara/Dennis) |
Nee – geen blokkade; vervolg storm Dennis 15 feb 2020 |
(NB: Bovenstaande lijst is een selectie; kleinere depressies 940–954 hPa zijn meegenomen waar bekend. Volledige data uit heranalyse bevestigt dat vrijwel geen van deze superdiepe lows direct binnen een week door een blokkade gevolgd werd.)
Patroon: Uit de tabel blijkt dat in nauwelijks enig geval een diep IJslandlaag binnen 7 dagen werd opgevolgd door een duidelijke blokkade of koude-inval in West-Europa. In het merendeel (~90%) van de gevallen bleef de circulatie westelijk en zacht in de daaropvolgende week. Enkele borderline-situaties waren: januari 1987 (koudegolf ~2 weken na de 15/12/1986-storm), eind januari 2009 (blokkade ~8–9 dagen na storm “Hans” 23/1/2009), en wellicht winter 1978/79 (koude-uitbraak eind dec ’78, al was de laatste diepe depressie toen al halverwege die maand gepasseerd). Maar strikt binnen één week trad geen duidelijke kouperiode op. Semi-blokkades (sterke ruggen) direct na een storm kwamen soms wél kortstondig voor: bijvoorbeeld na passage van een Atlantische cycloon bouwt zich achter het koufront vaak tijdelijk een hogedrukwig op. Zo’n trekrug kan 1–3 dagen voor rustiger, iets kouder weer zorgen, maar dit was doorgaans van korte duur en voldeed niet aan de criteria van een echte blokkade of significante koudeperiode.
Geen causaal verband: De data laten zien dat een zeer diepe Atlantische depressie zelden direct wordt gevolgd door een blokkade of koudegolf in West-Europa. Integendeel, veel van deze stormen traden op tijdens een robuuste positieve NAO-fase die nog enige tijd aanhield . Zo bleef na de recordstorms van eind 1982, eind 1986, januari 1993, januari 2014 etc. de straalstroom actief en was West-Europa zacht en wisselvallig in de week erna. De atmosferische balans lijkt dus niet automatisch “door te slaan” naar het tegenovergestelde koud/blokkerend regime na een Noord-Atlantische superstorm.
Uitzonderingen: In een paar gevallen veranderde het grootschalige patroon wél binnen ~1–2 weken na een serie zware stormen, maar dit betrof meestal een geleidelijke regime-omslag niet direct gekoppeld aan één storm. Bijvoorbeeld, de uitzonderlijk zachte en stormachtige december 1986 ging in januari 1987 over in een langdurige blokkade met zeer strenge vorst – maar deze omslag voltrok zich pas rond de jaarwisseling, ruim twee weken na de diepe depressie van 15 december 1986 . Evenzo eindigde de reeks stormen van december 2011–begin januari 2012 pas in de tweede helft van januari 2012 in een hoogterug boven Scandinavië en transport van koude continentale lucht (de beruchte februarikou 2012), dus ~3 weken na de laatste diepe depressie. Dit soort gevallen zijn meer gerelateerd aan globale factoren (bijv. een plotselinge stratosferische opwarming in jan 2012, of toeval in grootschalige Rossby-wave patronen) dan aan één cycloon zelf.
Semi-blokkades: Korte meanders na een storm – soms aangeduid als “semi-blokkades” – traden wel eens op. Hierbij zakt de straalstroom ten oosten van de depressie zuidwaarts, en bouwt zich een rug op op de Atlantische Oceaan. Zulke configuraties (bijv. een “trekrug” of tijdelijk Azorenhoog-uitloper) kunnen 2–5 dagen enige rust of kouder intermezzo geven. Zo’n geval was 23–27 januari 1976: direct na de extreme storm van 2–3 januari 1976 werd het kortstondig kalmer en iets kouder, maar pas eind januari kwam een echte koude-inval . In feite waren deze semi-blokkades vaak te zwak of te kort om als volwaardige koudegolf te gelden. De meeste diepe depressies werden dus niet gevolgd door een omega-blokkade (hoog op hoge breedte) binnen een week – eerder door een tijdelijke rug of helemaal geen onderbreking in de westcirculatie.
Periodiciteit: Het optreden van zeer diepe depressies vertoont samenhang met bekende klimaatregimes. In de late jaren 1970 was de NAO-index overwegend negatief, en kwamen nauwelijks stormen <955 hPa voor (uitzondering: jan 1974). Vanaf winter 1979/80 schakelde de NAO echter om naar frequent positieve fases . De jaren 1980 en vroege jaren 1990 vormen dan ook een “stormrijk” tijdperk met opvallend veel diepe IJslandlagedrukgebieden . Met winters als 1982/83, 1988/89, 1989/90 en 1993/94 werden recordaantallen stormen gemeten, en kerndrukkrecords benaderd (1986, 1993) . Tegelijk was in deze periode de atmosferische circulatie zeer zonaal: blokkades waren schaars en West-Europa kende milde winters. Het uitblijven van kou na diepe depressies is dus deels een reflectie van dit klimaatregime: in NAO+ jaren kwamen weliswaar meer zware depressies voor, maar diezelfde omstandigheden onderdrukten blokkadevorming (patroon bleef westelijk) .
Na midden jaren 1990 vlakte de trend af. De NAO wisselde meer, en extreme depressies bleven zeldzaam. Enkele stormrijke episodes deden zich voor in de winters van 1999, 2013–2014 en 2019–2020, waarin opnieuw zeer lage drukken gemeten werden (zie tabel). Opvallend is dat ook in deze recente gevallen geen directe koudespellen volgden. De winter 2013/14 was bijvoorbeeld recordnat en zacht ondanks “Dirk” en “Christina” (dec 2013/ jan 2014) , en de februaristormen Ciara/Dennis van 2020 gingen gepaard met uitzonderlijk hoge temperaturen (geen enkele vorstdag in NL rond die periode). Dit bevestigt het historische beeld.
Klimaatverandering: Hoewel onze data geen expliciete trend na 1995 laten zien in frequentie van <955 hPa cyclonen, suggereren sommige bronnen dat de meest intense extratropische cyclonen wellicht iets noordelijker optreden in een opwarmend klimaat. Echter, of de kans op een daaropvolgende blokkade is veranderd, blijft onzeker. De winters 2009/10 en 2010/11 lieten zien dat een andere route naar kou mogelijk is: namelijk zonder voorafgaande diepe depressie, maar via langdurige negatieve NAO (blokkades door arctische verstoringen). In die gevallen (bijv. jan 2010, dec 2010) waren er nauwelijks diepe Atlantische lows, omdat de circulatie meteen geblokkeerd raakte. Dit onderstreept dat de aanwezigheid van een superstorm geen randvoorwaarde is voor kou, en omgekeerd dat een superstorm meestal geen snelle voorbode is van kou.
Concluderend, het historisch onderzoek van winters 1973–2025 laat geen sterk verband zien tussen het optreden van een zeer diepe IJsland-depressie en een binnen een week daaropvolgende (semi-)blokkade of koudegolf in West-Europa. In vrijwel alle gevallen bleef de atmosfeer in de dagen erna in de greep van dezelfde westcirculatie die de depressie veroorzaakte. Pas op langere termijn (meestal >10 dagen) trad soms een regimewisseling op, maar dit leek meer toeval of gerelateerd aan grotere schaalprocessen dan direct “uitgelokt” door de storm zelf. Statistisch waren diep-IJslandcyclonen eerder een kenmerk van NAO+ winters – periodes die juist bekendstaan om het uitblijven van blokkades .
Samengevat: diepe Atlantische depressies nabij IJsland kwamen in 1973–2025 gemiddeld eens per jaar voor (met een piek in de stormachtige jaren ’80-’90) . Het scenario dat zo’n storm binnen 1–7 dagen wordt “gevolgd” door een sterk hogedrukblok of een koudetransport naar West-Europa, blijkt historisch uiterst zeldzaam te zijn. West-Europese kou-inbraken ontstonden meestal onafhankelijk van, en vaak juist in afwezigheid van, extreme Atlantische stormen. Het klimaatmechanisme dat een blokkade vormt, lijkt dus doorgaans een andere dynamiek te volgen dan de mechanismen achter een zeer diepe IJslanddepressie. De incidentele gevallen waarin beide fenomenen in één winter optraden (bijv. 1986/87, 2011/12) hadden een tijdsverloop van enkele weken en vormen de uitzondering die de regel bevestigt.
Bronnen: Deze analyse is gebaseerd op heranalysegegevens (ERA5, NCEP) van luchtdrukpatronen en temperaturen, op gepubliceerde stormarchieven en NAO-klimaatstudies . De bevindingen komen overeen met de literatuur: extreme winterdepressies gaan meestal samen met aanhoudende NAO+ omstandigheden (milde, ongeblokkeerde circulatie) , en er is geen aanwijzing voor een systematisch patroon waarin dergelijke depressies direct een koudeblokkerend regime inleiden.
)