Eerst in verhaalvorm dan.
Allereerste moet de temperatuur op 1,5 meter onder de 7°C zijn, om het algehele smelten van enige vaste neerslag te voorkomen. Ten tweede moet de lucht vrij droog zijn, een relatieve vochtigheid onder de 90% en in sommige gevallen zelfs onder de 85% is het beste.
Vervolgens om, met name bij 1,5m temp's (ver) boven de nul, de sneeuw de grootste kans te geven om de grond te bereiken zonder door een event. warme laag te vallen die zich mogelijk zou kunnen hebben gevormd, zal de basis van de wolken vrij laag moeten zitten. Het liefst onder de 1000 voet (~300m).
Als de lucht vrij compact is, is de kans op het samenklonteren van ijskristallen groter. Als de dikte 1000-500hPa onder de 530 decameter komt, is over het algemeen de lucht compact genoeg om voor ons zichtbare vaste neerslag (sneeuw dus) te produceren.
De bovenlucht moet koud genoeg zijn om ijskristallen te doen vormen. Hiervoor moet de temperatuur op 1,5km onder de -2°C zijn. Dit garandeerd een stabiele aanvoer van nieuwe ijskristallen. Vervolgens is het belangrijk hoe ver het kan afkoelen in een bui, zodat de sneeuw zijn vorm kan behouden als hij naar beneden valt. Om dit te garanderen, zal de potentiële natte-bol temperatuur op 850hPa onder de 3°C moeten liggen. De non-potentiële natte-bol (de gemeten natte-bol temp. dus) op 1,5m moet ook onder die waarde liggen, zodat tot een zekere mate voor de hele laag gegarandeerd kan worden dat de ijskristallen hun vorm behouden.
Ten slotte, stroming is niet gunstig voor sneeuw omdat de ijskristallen tijd en energie nodig hebben om samen te komen en de sneeuwvlok te vormen. Bij teveel stroming kunnen de ijskristallen niet goed samenkomen, en zal er dus meer z.g. 'sleet' (natte sneeuw, of sneeuw vermengt met regen) vallen. Laatste item, meer voor buienvorming dan voor sneeuw maar ik noem hem toch omdat het ook enig belang heeft voor de vorming en samenkomen van ijskristallen, is de verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity.
En hieronder het compacte lijstje:
1. grondtemp. < 7
2. Rv < 90%
3. LCL (Lifting Condensation Level), vaak de basis van wolken, < 1000ft
4. hoogte 500hPa onder de 530dam, dit betekent een vrij compacte lucht met grotere kans op vorming van vaste neerslag
5. temp 850hPa < -2°C
6. pot. natte-bol temp op 850hPa < 3°C (belangrijk punt, geeft aan hoe ver de temp. kan dalen in een bui)
7. niet al te veel stroming, zowel onder in de lucht (~900hPa) als op middelbare hoogte (500hPa).
8. verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity), dit eigenlijk meer voor buienvorming dan voor sneeuw in het bijzonder
9. natte-bol temperatuur op 1,5m onder de 2,5 á 3°C, direct gerelateerd aan hetgene bij punt 6
Allereerste moet de temperatuur op 1,5 meter onder de 7°C zijn, om het algehele smelten van enige vaste neerslag te voorkomen. Ten tweede moet de lucht vrij droog zijn, een relatieve vochtigheid onder de 90% en in sommige gevallen zelfs onder de 85% is het beste.
Vervolgens om, met name bij 1,5m temp's (ver) boven de nul, de sneeuw de grootste kans te geven om de grond te bereiken zonder door een event. warme laag te vallen die zich mogelijk zou kunnen hebben gevormd, zal de basis van de wolken vrij laag moeten zitten. Het liefst onder de 1000 voet (~300m).
Als de lucht vrij compact is, is de kans op het samenklonteren van ijskristallen groter. Als de dikte 1000-500hPa onder de 530 decameter komt, is over het algemeen de lucht compact genoeg om voor ons zichtbare vaste neerslag (sneeuw dus) te produceren.
De bovenlucht moet koud genoeg zijn om ijskristallen te doen vormen. Hiervoor moet de temperatuur op 1,5km onder de -2°C zijn. Dit garandeerd een stabiele aanvoer van nieuwe ijskristallen. Vervolgens is het belangrijk hoe ver het kan afkoelen in een bui, zodat de sneeuw zijn vorm kan behouden als hij naar beneden valt. Om dit te garanderen, zal de potentiële natte-bol temperatuur op 850hPa onder de 3°C moeten liggen. De non-potentiële natte-bol (de gemeten natte-bol temp. dus) op 1,5m moet ook onder die waarde liggen, zodat tot een zekere mate voor de hele laag gegarandeerd kan worden dat de ijskristallen hun vorm behouden.
Ten slotte, stroming is niet gunstig voor sneeuw omdat de ijskristallen tijd en energie nodig hebben om samen te komen en de sneeuwvlok te vormen. Bij teveel stroming kunnen de ijskristallen niet goed samenkomen, en zal er dus meer z.g. 'sleet' (natte sneeuw, of sneeuw vermengt met regen) vallen. Laatste item, meer voor buienvorming dan voor sneeuw maar ik noem hem toch omdat het ook enig belang heeft voor de vorming en samenkomen van ijskristallen, is de verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity.
En hieronder het compacte lijstje:
1. grondtemp. < 7
2. Rv < 90%
3. LCL (Lifting Condensation Level), vaak de basis van wolken, < 1000ft
4. hoogte 500hPa onder de 530dam, dit betekent een vrij compacte lucht met grotere kans op vorming van vaste neerslag
5. temp 850hPa < -2°C
6. pot. natte-bol temp op 850hPa < 3°C (belangrijk punt, geeft aan hoe ver de temp. kan dalen in een bui)
7. niet al te veel stroming, zowel onder in de lucht (~900hPa) als op middelbare hoogte (500hPa).
8. verticale snelheid van luchtdeeltjes (vertical velocity), dit eigenlijk meer voor buienvorming dan voor sneeuw in het bijzonder
9. natte-bol temperatuur op 1,5m onder de 2,5 á 3°C, direct gerelateerd aan hetgene bij punt 6
