Hoewel het bijna middag is, is er buiten in de velden nog geen mens te bekennen. Of toch...? Ja, daar tegen een boom aangeleund staat een oude jager. Dof staren zijn ogen over de velden, waar de laatste sneeuwresten de aanblik geven dat het eens witter is geweest. Vanmorgen, toen de jager zijn fuiken controleerde, lag er wel een beetje sneeuw. Het was ook voor deze jager de eerste sneeuw in jaren. Even had hij genoten van dit wonderlijke natuurschoon, doch de dooi trad in en het begon te regenen.
Hij huivert even, en trekt zijn capuchon dieper over zijn hoofd. Nee, het zijn geen gevoelens van blijdschap die de jager vervullen. Hoeveel jaren heeft hij niet kunnen genieten van het witte poeder, doch de laatste jaren kwam het er niet meer van. En nu... na jaren van verlangen? Nu lag er een klein sneeuwdekje, dat direct weer verdween. Het was een steek van binnen die hem weer deed verlangen naar zijn jeugdige jaren, jaren uit betere tijden. Een steek die hem dat trieste gevoel nog sterker deed gevoelen. Ja, buiten was het aanzicht triest, want het was een trieste dooi, maar binnen in de jager was het nog triester. Nog eenmaal keek de jager met zijn doffe ogen over het veld, en sprak hardop, maar meer tot zichzelven... ,,'Het zal zolang niet meer duren, of ook de laatste resten zijn verdwenen. Hoelang zal het duren voordat de sneeuw weerom komt? Zal ik de sneeuw eens wederzien?"