die vooral het gevolg zijn van veranderende en wisselende stromingspatronen.
Organismen die afgestemd zijn op een relatief gelijkmatig klimaat, zullen problemen ondervinden door grotere extremen. Dit geldt voor zowel voor meer uitschieters in kou en hitte, als in droogte en overvloedige neerslag.
Het betreft dus niet alleen de snelheid van verandering, maar ook de uitzwiepers in beide richtingen die maken dat de biodiversiteit zal afnemen en ecologische balansen verstoord raken. Evolutionaire aanpassingen zullen niet snel genoeg verlopen en de integratie van exoten zal het verlies van inheemse soorten lang niet volledig kunnen opvangen. Sterker nog, exoten hebben aanvankelijk vaak zelfs een verder verstorend effect door gebrek aan natuurlijke vijanden.
Uiteindelijk zal dat tot verschraling van de natuur leiden, niet alleen omdat een stabieler ecosysteem met minder sterke fluctuaties meer soorten toelaat, maar ook omdat het lang zal duren voor er hernieuwde evenwichten zullen ontstaan.
Wat dat voor ons als mensheid betekent? Meer moeite om voldoende voedsel te verkrijgen, vooral door afname van geschikte landbouwgrond en toename van het aantal plagen, maar bijvoorbeeld ook door legere zeeen (naast visserij o.m. a.g.v verwarming en verzuring van oceanen).